Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RVS:2025:822

Raad van State
03-03-2025
05-03-2025
202204289/1/V3
Vreemdelingenrecht
Hoger beroep

Bij besluit van 9 april 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

202204289/1/V3.

Datum uitspraak: 3 maart 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 juni 2022 in zaak nr. NL21.7082 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 28 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Coenen, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdeling heeft de Libische nationaliteit en behoort tot de Tobu-stam. De minister heeft zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Hij heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling geloofwaardig geacht. Maar hij heeft ongeloofwaardig geacht dat de vreemdeling in de negatieve aandacht staat van de Awlad Suleiman-stam, het Libyan National Army (hierna: het LNA) en de beschermingsmacht van de Tobu-stam. Ook stelt de minister zich op het standpunt dat de vreemdeling niet onder een risicogroep valt in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vc 2000. Uit paragraaf C7/17.3.2 van de Vc 2000, zoals die toen gold, volgt dat Gaddafi-loyalisten die direct voorafgaand aan hun komst naar Nederland hun normale woonplaats hadden in een door de voormalige Government of National Accord (hierna: de GNA) gecontroleerd gebied, worden aangemerkt als risicogroep. Vreemdelingen die tot de Tobu-stam behoren, worden door de minister beschouwd als Gaddafi-loyalisten. De laatste verblijfplaats van de vreemdeling voor vertrek uit Libië is Murzuq, in de regio Fezzan, en dit ligt niet in een gebied dat wordt gecontroleerd door de voormalige GNA.

1.1.    De voormalige GNA is in december 2015 ontstaan na bemiddeling van de VN. In maart 2021 is de GNA vervangen door de Government of National Unity (hierna: de GNU). Omdat in de Vc 2000 en de ambtsberichten nog steeds veel wordt gesproken over de (voormalige) GNA, gebruikt de Afdeling die term in deze uitspraak ook. Hiermee wordt dus zowel de voormalige GNA als diens opvolger de GNU bedoeld. Het LNA is het leger van krijgsheer Khalifa Haftar.

Waar gaat deze uitspraak over?

2.       Deze uitspraak gaat over de vraag of alleen vreemdelingen die hun normale woonplaats hadden in een gebied waar milities en brigades die behoren tot de GNA de macht hebben, onder de risicogroep zouden moeten vallen of dat dit voor heel Libië moet gelden. Daarbij betrekt de Afdeling ook het algemene ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van februari 2023, dat is verschenen na de uitspraak van de rechtbank. De minister heeft daarnaar verwezen in zijn schriftelijke uiteenzetting en de vreemdeling heeft hierop kunnen reageren.

2.1.    De Vc 2000 is inmiddels gewijzigd en spreekt niet meer over risicogroepen, maar risicoprofielen. Gaddafi-loyalisten die voorafgaand aan hun vertrek uit Libië hun normale woonplaats hadden in een gebied waar milities en brigades die behoren tot de voormalige GNA de macht hebben, worden volgens paragraaf C7/22.3.2 van de Vc 2000, zoals die nu luidt, nog steeds aangemerkt als personen met een risicoprofiel. Deze uitspraak gaat niet over dit nieuwe beoordelingskader. Omdat ten tijde van de besluitvorming en de uitspraak van de rechtbank nog sprake was van risicogroepen, zal de Afdeling in deze uitspraak die laatste term gebruiken.

De uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ongeloofwaardig is dat de vreemdeling in de negatieve aandacht staat van verschillende partijen, te weten de Awlad Suleiman-stam, het LNA en de beschermingsmacht van de Tobu-stam. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdeling niet behoort tot de risicogroep Gaddafi-loyalisten, omdat hij voor zijn vertrek niet zijn woonplaats heeft gehad in een gebied waar aan de GNA gelieerde milities de macht hebben. Bovendien geldt, ook als hij zou behoren tot die risicogroep, nog steeds dat er geringe indicaties moeten zijn om in aanmerking te komen voor een asielvergunning. De minister heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat er in dit geval geen geringe indicaties zijn. De door de vreemdeling aangevoerde incidenten zijn door de minister niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht, of zij hebben zo ruim voor zijn vertrek plaatsgevonden dat zij niet kunnen gelden als geringe indicaties, aldus de rechtbank.

Eerste grief

4.       Wat de vreemdeling in zijn eerste grief heeft aangevoerd, voor zover dat betreft de geloofwaardigheid van zijn problemen met verschillende groepen, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

Tweede grief

5.       De vreemdeling klaagt in zijn tweede grief dat de rechtbank met haar oordeel niet heeft gereageerd op zijn beroepsgrond over de reikwijdte van het risicogroepenbeleid. In beroep heeft hij aangevoerd dat hij alleen al door zijn stamachtergrond zou moeten behoren tot de risicogroep, omschreven in paragraaf C7/17.3.2 van de Vc 2000 zoals die gold ten tijde van de besluitvorming. De aanscherping dat een vreemdeling alleen tot die risicogroep behoort als hij in een gebied woont waar aan de GNA gelieerde milities de macht hebben, wordt niet gedragen door de informatie in de ambtsberichten over Libië. Ook klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat er in zijn geval geen geringe indicaties zijn.

Risicogroepenbeleid voor Gaddafi-loyalisten

5.1.    De klacht dat de rechtbank zijn beroepsgrond niet heeft besproken is terecht voorgedragen, maar de grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling licht dit hieronder toe.

5.2.    Het vereiste dat een vreemdeling, om tot de risicogroep Gaddafi-loyalisten te behoren, direct voor vertrek in een door de voormalige GNA gecontroleerd gebied moet hebben gewoond, is in 2020 door de minister toegevoegd aan het risicogroepenbeleid. Uit de Kamerbrief van 30 juni 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 19 637, nr. 2637) blijkt dat de minister op basis van het ambtsbericht van 2020 heeft geconstateerd dat voor Gaddafi-loyalisten niet zonder meer kan worden gesteld dat er in heel Libië sprake is van een risico op vervolging.

5.3.    In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft de minister nader toegelicht op basis van welke informatie uit het ambtsbericht hij tot deze conclusie is gekomen. Hij wijst erop dat uit het ambtsbericht volgt dat het anti-Gaddafi-sentiment is aangewakkerd onder de GNA. Dit komt doordat de GNA vocht met het LNA, en het LNA voornamelijk rekruteerde uit stammen en milities die werden gezien als loyaal aan Gaddafi. Uit deze informatie heeft de minister afgeleid dat het risico op vervolging of ernstige schade voornamelijk bestaat in de gebieden die gecontroleerd worden door de GNA dan wel aan de GNA gelieerde groepen.

5.4.    Dit beeld wordt volgens de minister bevestigd in latere ambtsberichten. Op pagina 62 van het ambtsbericht van 2023 staat dat leden van stammen die als Gaddafi-loyalist worden beschouwd, het risico lopen op arrestatie als zij zich buiten het stamgebied bevinden. Verder wijst de minister erop dat uit het ambtsbericht van 2021, pagina 68, kan worden opgemaakt dat zich in verschillende gebieden in Libië pro-Gaddafi-groepen bevinden. Dit blijkt uit het feit dat op verschillende plaatsen pro-Gaddafi-demonstraties hebben plaatsgevonden. Volgens informatie uit het ambtsbericht van 2023, pagina 16, controleerde de GNA slechts een deel van het Libische grondgebied in het noordwesten. Murzuq valt hier niet onder.

5.5.    De minister erkent dat uit de ambtsberichten blijkt dat de algemene veiligheidssituatie in het zuiden van Libië, waaronder de regio Fezzan, zorgelijk is. Uit het ambtsbericht van 2023, pagina 66, kan worden opgemaakt dat er in Murzuq etnische conflicten zijn. Er zijn conflicten tussen stammen, al dan niet verbonden aan de GNA of het LNA. De veiligheid wordt vooral geboden door milities van de eigen stam. Hierdoor is de mate van veiligheid sterk afhankelijk van het gebied waarnaar men zich begeeft. Burgers beperken hun reisbewegingen tussen de gebieden met verschillende invloedssferen, omdat men bang is te maken te krijgen met geweld wegens hun clan- of familieachtergrond. De minister stelt zich echter op het standpunt dat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat het voor Tobu’s in heel Libië onveilig is.

5.6.    De minister erkent dat uit pagina 67 van het ambtsbericht van 2021 volgt dat (vermeend) Gaddafi-loyalisme wel een rol kan spelen als het gaat om negatieve aandacht van milities. Maar volgens de minister gaat het daarbij met name om milities die zijn ontstaan in de tijd van de opstand tegen Gaddafi. Het LNA is pas later opgericht. Deze informatie rechtvaardigt volgens de minister niet de conclusie dat Gaddafi-loyalisten ook buiten door de GNA gecontroleerde gebieden een verhoogd risico lopen.

5.7.    De minister ontkent niet dat controleposten in Libië wisselend worden beheerst door milities die gelieerd zijn aan het LNA dan wel de GNA. In het ambtsbericht van 2023 wordt op pagina 29 bevestigd dat aan de GNA gelieerde gewapende groepen "een aantal controleposten" hebben ingesteld. Het LNA heeft controleposten in het oosten en zuiden. De minister stelt echter dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te maken zal krijgen met GNA-controleposten, noch dat hij als Tobu problemen heeft te verwachten bij LNA-controleposten. Uit het ambtsbericht van 2023 volgt dat reizen van het noordwesten naar het zuiden onveilig is door versperringen van gewapende groepen, die uit zijn op het innen van geld. Maar dat een eventuele vermeende Gaddafi-loyaliteit hierbij een risicoverhogende rol speelt, blijkt niet uit deze informatie, aldus de minister.

5.8.    Dit alles overziend komt de Afdeling tot het oordeel dat de minister zijn risicogroepenbeleid over Gaddafi-loyalisten deugdelijk heeft gemotiveerd. Uit de ambtsberichten volgt dat personen uit stammen die worden aangemerkt als Gaddafi-loyalisten met name te vrezen hebben voor milities en brigades die gelieerd zijn aan de GNA. Weliswaar zijn dergelijke milities ook actief buiten de gebieden waar de GNA de controle heeft, maar uit de ambtsberichten blijkt onvoldoende dat dit tot gevolg heeft dat Gaddafi-loyalisten daar alleen al om die reden moeten vrezen voor vervolging of een reëel risico lopen op ernstige schade. De ambtsberichten laten juist een beeld zien dat vooral de controleposten in het noordwesten, waar de GNA het gebied controleert, tot onveilige situaties leiden. Het beleid van de minister is daarmee in lijn.

Wat betekent dit voor de vreemdeling?

5.9.    De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat Murzuq, de laatste verblijfplaats van de vreemdeling voor zijn vertrek uit Libië, niet onder de controle staat van de GNA. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de vreemdeling niet tot de risicogroep van Gaddafi-loyalisten behoort zoals uitgewerkt in paragraaf C7/17.3.2 van de Vc 2000, zoals die gold ten tijde van de besluitvorming. Het betoog van de vreemdeling dat er mogelijk in de regio wel controleposten zijn die gecontroleerd worden door aan de GNA verbonden milities, leidt niet tot een ander oordeel, want daaruit volgt niet dat hij in Murzuq een gegronde vrees heeft voor vervolging.

Discriminatie, stamachtergrond en verblijf in het buitenland

5.10.  Dat de vreemdeling niet tot een risicogroep behoort, is op zichzelf echter onvoldoende om tot het oordeel te komen dat hij geen gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1054, onder 4.7), is de indeling als risicogroep slechts een hulpmiddel. De minister moet altijd een volledige individuele beoordeling maken van het asielrelaas en dit relateren aan de beschikbare landeninformatie. De vreemdeling betoogt in zijn eerste grief daarom terecht dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gereageerd op zijn beroepsgrond dat hij alleen al door zijn huidskleur, stamachtergrond en lange verblijf in het buitenland een gegronde vrees heeft voor vervolging.

Hoewel deze klacht terecht is voorgedragen, leidt de grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 21 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:182, onder 4.1 tot en met 4.4, brengt een langdurig verblijf in het buitenland en het hebben van een donkere huidskleur, los of in onderlinge samenhang, in Libië geen gegronde vrees voor vervolging met zich. Hoewel die uitspraak ging over een vreemdeling met een andere stamachtergrond, zijn de overwegingen in die uitspraak van overeenkomstige toepassing in deze zaak.

5.11.  De grieven falen.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Weber

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2025

846-1023

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.